Terwijl de maan de duistere hemel verlicht
Rijm ik hier in een eenvoudig gedicht
Over de kaarsen op de tafel
Die vol staat met soefganiots en stroopwafels
En de warmte van de gezelligheid er omheen
Een geur van liefde en tederheid, zo extreem
Het is de tijd van december
Het einde van de kalender
Tijd voor een feestje, remember?
Terwijl de sterren over de aarde dansen
Is het tijd om eindelijk heerlijk te schransen
Want zelf heb ik namelijk een reuzehonger
Maar ik eet niet te vlug anders krijg ik het op mijn donder
Nee, er lekker van genieten van het samenzijn
Van de volle borden en de glazen die vloeien van de wijn
Want het is de tijd van december
Het einde van de kalender
Het samenzijn voor Chanoeka
Is niet voorbij...
In het verlichte decembermaand
Zijn we opzoek naar een licht
Een licht dat warmte brengt
Warmte vol liefde wellicht
Maar we kunnen het niet vinden
Dus gaan we op pad
Met een knapzakje over onze schouder
Door de bossen en de diepe dalen
Jaren verstrijken en we worden ouder
Maar we kunnen het nog steeds niet vinden
We zijn geloof ik de weg kwijt
We gingen ergens linksaf waar we eigenlijk rechtdoor moesten
Nu zitten we stevig in de penarie
Als we niet op tijd het licht vinden, moeten we dan boeten?
Dat kan nog spannend worden
Ooit, lang geleden toen ik klein was
Heb ik wel een soort liefde ervaren
Een tijd van vrede en gezelligheid
Het lijkt wel of dat is weggevaren
Ik ben bang dat we het niet kunnen vinden
Het is alweer december, zoveel jaren later
We zitten gezellig rond de tafel voor Chanoeka
Lekker te eten onder de rook van het kaarsenlicht
En een verhaal over een vrouw die zwanger was van een timmerman
Maar waar is nou dat licht?